“Ik ga even de batterij opladen,” zei ik gisteren tegen een collega, toen ik hem vertelde over mijn paasvakantie op Sardinië. Later, naar huis fietsend, vroeg ik me af wat dit voor taalgebruik is: de batterij opladen. De uitdrukking wordt in kranten nog niet zo veel gebruikt, het is vooral spreektaal. Daarom niet minder interessant, want spreektaal is vaak de voorloper van de schrijftaal. Daar kun je de ontwikkeling van de taal op heterdaad betrappen.
Mijn energie is niet gelijk aan een batterij, maar lijkt erop. Batterij is een metafoor. Het woord ‘metafoor’ komt uit het Grieks, metaphora, wat overdracht betekent. Het is een vorm van beeldspraak. Een bekende is: ‘de kameel is het schip van de woestijn.’ Daarmee zeg je: wat een schip is voor water, is de kameel voor de woestijn. Ze zijn met elkaar te vergelijken: transportmiddel, opslagplaats, en zoals je zeeziek kunt worden op een schip, zo kan dat op een kameel ook.
Wie zich verdiept in het verschijnsel metafoor ontdekt dat ze ontstaan uit een behoefte grip op de werkelijkheid te krijgen. Wat is energie? Iets abstracts. Als ik mijn energie vergelijk met een batterij krijg ik er meer grip op.
We kiezen die metaforen niet lukraak. Twee jaar geleden schreef Lynn Berger in de Correspondent al een prachtig verhaal ‘Hoe de mens een batterij werd (en de economie ons tot opladen dwingt).’ Berger: “In het industriële tijdperk werd het lichaam vaak vergeleken met een machine of een motor. In de eenentwintigste eeuw bepaalt niet de machine, maar de oplaadbare batterij ons denken over energie.”
Wij kiezen metaforen die passen bij onze tijd. Maar daarmee zeggen metaforen ook iets over ons. “Want dat is natuurlijk de grote ironie van de oplaadbare mens,” stelt Berger, “hij dient zich tijdig op te laden, om zo een burn-out af te wenden, om zich zo nog langer, harder en beter in te kunnen zetten voor een systeem dat hem juist zo uitput. We willen meer energie om meer te kunnen produceren en consumeren van datgene wat ons energie kost.”
Maakbaarheidsideaal
Afgelopen jaar heb ik in deze rubriek veel woorden aangehaald, die geïnfecteerd zijn geraakt door het neoliberale gedachtegoed. Denk nog even aan flexibel, dat vroeger gebruikt voor het punt waarop bomen knakken, en nu een eis is die aan werknemers gesteld wordt. Hetzelfde geldt dus ook voor de metaforen die wij gebruiken.
De metafoor van de batterij hoort bij ons maakbaarheidsideaal: we denken dat we op deze manier aan onze energiebehoefte kunnen voldoen. Eindeloos produceren, en als we ‘leeg’ zijn even opladen. Om daarna opgeladen weer beter ‘inzetbaar’ te zijn. En door maar weer. Terwijl iedereen weet dat we na een echte burn-out nooit meer de oude worden.
Er is voor energie ook een andere metafoor te gebruiken, die van het ouderwetse elastiek, bijvoorbeeld zo’n postbode elastiek. Als je die echt goed uitrekt, is de rek er daarna uit. Die rek krijg je er ook nooit meer in. Ding is praktisch onbruikbaar geworden. Wie zo over zichzelf nadenkt, trekt misschien eerder een grens: tot hier en niet verder, want als ik echt ‘leeg’ ben ben ik niet ‘leeg’ maar ‘uitgerekt.’
Taal bepaalt ons denken en doen. En taal kan dus ook bijdragen aan de burnout-epidemie, omdat we ons voor de gek houden met de gedachte dat we een oplaadbare batterij zijn. Ik ga in Sardinië de batterij helemaal niet opladen om daarna – niets om daarna, ik ben geen nuttig productiemiddel dat ergens voor in dienst staat. Ik ben een vader die zin heeft met zijn gezin een eiland te verkennen. Niets meer, maar zeker niets minder.
Op 7 juni organiseert Welkom in Bubbelonië een dag waarop de nieuwe Denker des Vaderlands, Daan Roovers in gesprek gaat met jongeren over: ”De polder kletst”; welke taal vertrouw jij wel? Inschrijven? Klik hier.