op Gepost in de categorie Column

Het waren vier fantastische dagen!

Neen, niet als interimmer ergens op de ICT-afdeling van een kantoor, maar als gast van de zusters Clarissen in Megen, al bijna dertig jaar mijn vaste retraiteplek. Vier dagen met actieve participatie in de vieringen (vijf op een dag) én met lekker doorwerken aan mijn boek over retorica in en van populaire managementboeken. Ik zag door de jaren heen het aantal zusters af- en hun zorgen toenemen. Door sterk verminderd kerkbezoek is de vraag naar hosties waarvan hun bakkerij veel parochies voorziet, fors teruggelopen terwijl de onderhoudskosten van alleen al de gebouwen er niet minder op worden. En dus zijn de zusters op zoek naar nieuwe verdienmodellen.

Ja, u leest het goed, verdienmodellen. Mijn woord voor hun praktijken. Eerlijk gezegd, ik moest er zelf ook even aan wennen. In hun laatste nieuwsbrief doen zij tussentijds verslag van hun activiteiten: open kloosterdagen, vega-challenges, verkoop van door hun zelf samengestelde kruidenthee, uitbreiding van het aantal gastenplekken,… Ik lees dat er een ‘visiestuk’ is opgesteld en dat er nu ‘peilgroepjes’, aangestuurd door een ‘Verderbrenger’, bezig zijn om nadere verkenningen te plegen. Er is een peilgroep Produktlijnen, een peilgroep Gastvrijheid (dat een ‘vlekkenplan’) gaat opstellen, een peilgroep Duurzaamheid, en er is een peilgroep De Tafel van de Heer die zich oriënteert op fondswerving om de investeringen die voor deze plannen nodig zijn mogelijk te maken.

Het zal toch niet…?!

Wel dus.

Laat duidelijk zijn: ik ben door de loop van de jaren erg gesteld geraakt op deze gemeenschap waarin voor mij als buitenstaander alles anders is als daarbuiten (en voor de insiders waarschijnlijk veel toch hetzelfde): een eigen wijze van in de wereld staan, een unieke levensvorm. Deze gemeenschap is voor mij steeds weer een inspiratiebron die mij eraan herinnert dat alles anders kan, vanuit andere intenties en in een andere taal. Ze inspireert me meer dan haar seculiere pendant, de filosofische levenskunst die niet meer dan beproefde mogelijkheden aanreikt, terwijl het in de kloosters niet gaat om mogelijkheden maar om existentiële overgave. Een essentieel verschil.
Ik moet er niet aan denken dat deze enclaves van spiritualiteit in een door neo-liberale beginselen diep geïnfecteerde wereld, zouden verdwijnen. Het laatste wat ik dan ook zou willen is dat u in deze column kritiek op de zusters leest. Verre van dat.

Het is een soort jeukende verwondering die mij overvalt. Ik lees taal die niet past bij de wereld zoals ik die gewend was, termen die ik ken uit een context die welhaast haaks staat op wat ik vele jaren ervaren heb als het betere alternatief. Ik zie termen uit het populaire management- en consultancy-jargon een wereld binnendringen die daar tot nu toe verschoond van bleef. Taal op oorlogspad, een nieuw domein annexerend.

‘Maar een klooster moet toch ook gewoon gemanaged worden?’ hoor ik u zeggen. Jazeker! Als u bedoelt dat daar ook taken verdeeld moeten worden om zaken goed te laten verlopen, dan ben ik dat helemaal met u eens. En ik heb ervaren dat ze daar heel vaardig in zijn. Het gaat me juist om dat ene woordje, ‘gewoon’, want daar zit de crux. Want wat betekent dat gewone woordje ‘gewoon’?

Als er één ding is wat de afgelopen veertig jaar heel duidelijk is geworden, dan is het dat management zich heeft kunnen profileren als een tegelijk neutrale én generieke vaardigheid. Management is weliswaar overal maar management is vooral overal hetzelfde – dat is precies wat ‘gewoon’ is gaan betekenen. Overal zie je dezelfde technieken gericht op vergroting van effectiviteit en efficiency van ‘dé organisatie’ (en niet van: ‘dit ziekenhuis’, ‘deze school’, ‘deze stichting’). Overal zie je dezelfde kwaliteitssystemen (de varianten tussen wat de markt biedt, zijn beperkt), overal dezelfde HR-dingetjes, overal dezelfde nieuwe modes in leiderschap – het zijn steeds weer andere maar in de regel slecht onderbouwde inzichten die sector-onafhankelijk zijn en ‘uitgerold’ worden door generalisten van buiten met beperkte kennis van waar het in het bedrijf om te doen is, laat staan langdurige ervaring hebben in het specifieke domein.

De mallen van het moderne management zijn universeel en kunnen op alle sectoren worden toegepast en dat is ook daadwerkelijk gebeurd (en laat u niet misleiden door de verschillende woorden die daarvoor worden gebruikt). Onderwijs, gezondheidszorg, welzijn, jeugdbeleid, cultuur, je hoeft niet zo lang te kijken om het te zien.

Voor wie dit als winst ziet, wijs ik graag op de prijs die ervoor wordt betaald: het verdwijnen van vakmanschap, van specifieke professionaliteit. Met alle gevolgen van dien. Wie wil weten hoe dat gelopen is, verwijs ik graag naar het boek van Sander Heijne, Er zijn nog 17 miljoen wachtenden voor u – een goed gedocumenteerd en onthutsend relaas over het verdwijnen van vakmanschap op de werkvoer. En over wat je daar dagelijks van merkt. Of lees het al oudere maar nog steeds relevante Ontregelen, de herovering van de werkvloer van Jos van der Lans.

De zusters Clarissen in Megen zijn, voor zover ik dat kon waarnemen, enthousiast over de eerste resultaten: een druk bezochte open kloosterdag en een aantoonbaar groeiende omzet van kruidenthee. Het is ze van harte gegund.

Ik hoop – en ik reken er intussen ook stilletjes op – dat de traditie waarin zij staan, stevig genoeg is om niet te bezwijken voor het moderne managementgeweld. Dit gaat vast lukken. Ze hebben vaker stormen mogen doorstaan.


Harm Klifman (1951), neerlandicus, filosoof, dr. letteren, gepensioneerd adviseur ‘goed bestuur in het onderwijs’. Thans werkend aan een boek over retorica in en van populaire managementboeken. Zie voor tussentijdse onderzoeksresultaten zijn blogs op www.harmklifman.nl.