Tekst: Desmond Thuis en Wim Oolbekkink
In het jaar waarin de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) 75 jaar bestaat spreken we met Tuncay Uyanik. Sinds een half jaar directeur Arbeidsverhoudingen bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW).
Een korte introductie. Uyanik heeft twintig jaar ervaring als ambtenaar en daarbij altijd geopereerd op het snijvlak van financiën en beleid. Zoals in Brussel met het werk met de financiële markten en de Europese begroting. Op het ministerie van SZW werkt hij nu samen met 115 medewerkers op thema’s als ZZP, arbeidsmigratie en een leven lang leren.
“Kortgezegd werken wij voor een goede werking van de arbeidsmarkt”, begint Uyanik. “Voor mij ligt de focus hierin om ervoor te zorgen dat de arbeidsmarkt er voor iedereen is, dus ook voor mensen met een tijdelijk contract, met flexcontracten of voor arbeidsmigranten. Hoe staat het met hun rechten en hun plichten?”
Als het gaat om een goede werking van de arbeidsmarkt, dan gaat het ook over medezeggenschap met de WOR als wettelijk kader. Wat is die toegevoegde waarde van deze wet? “Volgens mij raakt het een meer fundamentele vraag over wat de rol is van de overheid op de arbeidsmarkt. De werkvloer is de plek waar werkgevers en werknemers elkaar tegenkomen. Wat wij als overheid doen is de norm stellen en dat vastleggen in de wet waar mensen op terug kunnen vallen. Vaak wordt gedacht dat we als Nederland uniek zijn als het gaat om de medezeggenschap, maar dat is niet waar. De Europese lidstaten en de rest van de wereld hebben het alleen op een andere manier ingericht binnen hun eigen tradities. Zoals wij het hebben opgezet binnen onze poldertraditie. We zien wel dat andere landen geïnspireerd raken door ons model.”
De medezeggenschap is een verworven recht. Je kunt als werknemer echt iets betekenen en veranderingen in gang zetten. Maar toch zie je dat er bij bedrijven veel vacante posities zijn.
“Ik zie ook dat het moeilijk is om de beschikbare plekken te vullen. Binnen SZW hebben we ook een OR en daar zien we dezelfde trend. Dan moet je gaan nadenken over de toekomstbestendigheid. Daarbij gaat het om de vraag hoe we reageren op een veranderende wereld. De polarisatie of de discussies die in de maatschappij worden gevoerd, sijpelen ook door naar de werkvloer. En dat biedt kansen voor de medezeggenschap waarbij je samen nadenkt over vraagstukken, bijvoorbeeld rond het klimaat. Wat betekent dat voor ons bedrijf? Ik ben ervan overtuigd, dat als je erin slaagt om dat soort gesprekken te voeren, je hierdoor je bedrijf verder helpt. Je kunt mensen enthousiasmeren voor een OR door relevant te zijn en door aan te sluiten bij de belevingswereld, energie en ideeën van de medewerkers. Hierdoor kunnen zaken ook daadwerkelijk veranderen door het samen te hebben over oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen en het gesprek aangaan met een diverse groep mensen. Je zou kunnen zeggen dat medezeggenschap de polder in het klein is.”
Is de WOR na 75 jaar toe aan een wijziging?
“Een wet pas je bij voorkeur niet zomaar aan. Wat wij wel altijd doen is luisteren naar de samenleving en kijken naar de signalen. Dat is voor ons input om een wet tegen het licht te houden. Maar je moet goed nadenken of je bijvoorbeeld het thema duurzaamheid in de wet moet gaan zetten. Want als je het vastlegt in een wet dan verlies je ook een bepaalde vorm van flexibiliteit, want dan staat het ook vast. Dan moet je daar wat mee, maar het is niet van jezelf. Dan wordt het van boven opgelegd. De kracht zit juist in het feit dat je als OR zaken zelf kunt agenderen. En het ene thema sluit ook beter aan bij het ene bedrijf dan het andere bedrijf. Als je het in de wet giet dan komt het niet van onderaf en sluit het niet per definitie aan bij de voorkeuren en de thema’s en passie van de mensen in dat bedrijf.”
Uyanik vervolgt: “Aan de andere kant. De WOR zet er wel toe aan om over voorgenomen besluiten te gaan spreken, want deze wet draait om advies- en instemmingsrecht. Dus die discussie die eraan voorafgaat, over hoe we omgaan met die verandering op de arbeidsmarkt en wat het voor gevolgen heeft voor onze onderneming? Dat gesprek mag je voeren maar zit minder geborgd in de WOR zoals die nu is. Dus dat is wel een thema waar we over nadenken op dit moment. Hoe zorgen we ervoor dat we de woorden in de wet zo kunnen aanpassen dat ook die discussie minder gericht is op die voorgenomen besluiten maar breder wordt gevoerd.”
En vindt die discussie bij ondernemingsraden op een kwalitatief goed niveau plaats?
“Ja, over het algemeen wel. Als je kijkt naar ondernemingen en nalevingsonderzoeken, en de onderzoeken die SBI Formaat afgelopen jaar over duurzame medezeggenschap heeft gedaan, dan leeft het in veel ondernemingen. Het probleem zit eerder bij die ondernemingen die helemaal geen ondernemingsraad hebben, die vallen buiten ons zicht. Misschien doen die wel iets, maar dat weten we niet. Maar bedrijven die wel een ondernemingsraad hebben zijn over het algemeen tevreden over de kwaliteit van het overleg en de thema’s die ze bespreken.”
Dat is op nationaal niveau. Maar veel bedrijven opereren in een internationale context, met hoofdzetels in het buitenland. Hoe staat het met de positie van de medezeggenschap in zo’n internationale omgeving?
“De wereld om ons heen verandert en daar moet je je als medezeggenschap ook toe verhouden. De internationalisering is daar een belangrijk onderdeel van. In de economie heb je goederen die tradable zijn en non-tradable, en de werkvloer is per definitie non tradable. De werkvloer is hier gewoon, dat is waar mensen in Nederland elkaar ontmoeten en past in onze traditie. Internationalisering is een onderwerp dat gewoon in Nederland plaatsvindt, binnen onze traditie en verhouding met elkaar. Het kan je voor moeilijke dilemma’s stellen als er ergens in het buitenland een beslissing wordt genomen en dat je daar geen zeggenschap over hebt. Dan heb je misschien geen invloed op de wat-vraag maar wel zeggenschap en medezeggenschap over de hoe-vraag. Nederland kan natuurlijk geen regels maken voor Japan. Je kunt alleen regels maken voor je eigen land. Dus die medezeggenschap, ook als die besluiten in het buitenland worden genomen, staat in Nederland gewoon overeind. De bestuurder of ondernemer, draagt gewoon de verantwoordelijkheid voor de besluiten en gaat daarover met zijn ondernemingsraad in gesprek. In de praktijk heeft dat wellicht niet altijd zin omdat zo’n besluit vaak onwrikbaar is. Maar dan zie je vervolgens vaak mooie dingen gebeuren waar een ondernemer samen optrekt met de ondernemingsraad tegen een voorgenomen besluit, en aan het buitenlandse moederbedrijf aangeeft dat we in Nederland werken met een ondernemingsraad. Daar kun je mooie zaken uithalen. En op Europees niveau hebben we de Europese ondernemingsraden, maar daar wordt nog veel te weinig gebruik van gemaakt. De Europese ondernemingsraden die er zijn kunnen nog veel sterker worden en er zijn nog veel ondernemers die nog geen dergelijke ondernemingsraad hebben. Terwijl dat wel een manier is om grip te krijgen op internationale grensoverschrijdende besluitvorming. Daar zou meer aandacht voor moeten komen.”
Om het weer terug te brengen naar de werkvloer, en specifiek die van SZW. Hoe functioneert jullie eigen OR?
“We zijn een organisatie, net als andere organisaties, waar mensen werken en elkaar ontmoeten. De ene medewerker is betrokken bij de organisatie en de andere gelooft het wel. Maar wat ik mooi vind is dat we een uitgebreid OR-stelsel hebben. Een op rijksniveau en een op departementsniveau die vervolgens uit drie ondernemingsraden bestaat. Er zijn altijd genoeg kandidaten die zich aanmelden bij OR-verkiezingen en de opkomst is ook goed. Een belangrijke uitdaging voor de OR in de komende periode is de taakstelling die we vanuit de regering hebben gekregen in het verkleinen van het ambtenarenapparaat. Dat is een forse inkrimping met 20 procent. De politiek heeft niet aangegeven wat ze dan precies minder willen. Dat is echt een belangrijk vraagstuk voor de OR. De politiek maakt beslissingen, ze hebben een mandaat. Daar kan je je mening over hebben maar dat is niet zo relevant. Wat wel relevant is, is de vraag hoe je die taakstelling gaat invullen, hoe je die beslissing neemt, en dat zo’n beslissing ook wordt gedragen door onze eigen mensen. Je moet het gesprek blijven voeren. Net als in de internationale context heb je wellicht geen invloed op de wat, maar wel op hoe. En als overheid zijn wij er om de zwakken te helpen op plekken waar de medezeggenschap niet automatisch tot stand komt. Dan hebben we de wet, de WOR, waar mensen zich op kunnen beroepen en zaken kunnen afdwingen. Wij leggen een norm in de markt.”